Ik beroep mezelf regelmatig op de persvrijheid. Dat is het voorrecht van de journalist. Toen ik zondag bij een moeder van de voetbalclub verhaal wilde halen over iets wat zij in de kantine over mij had gezegd, wilde ze me niet te woord staan. Onvoorstelbaar natuurlijk, dat je denkt zoiets te kunnen weigeren aan een journalist. Ik riep meteen: “Er is persvrijheid hier, en jij belemmert die!”. Had ik toch maar mooi weer een duidelijk statement gemaakt.

Gisteren had ik een akkefietje op de school van mijn kinderen. Ik wilde de meester van mijn zoon eens de waarheid vertellen, maar hij had geen tijd en vooral geen zin. Hij wilde met de les beginnen en duwde de deur dicht in mijn gezicht. Dat ging met zo veel geweld gepaard dat ik bijna van de trap viel. Luid ‘persvrijheid’ roepend, verliet ik het pand.

Gemiddeld beroep ik mij zo’n twee keer per dag op de persvrijheid. Voornamelijk als ik verhaal kom halen. Ik heb gelukkig altijd het recht aan mijn kant want ik ben gezegend met een assertieve grondhouding. Die heb ik mezelf kado gedaan tijdens mijn kinderjaren, toen ik gepiepeld werd door de populaire meiden en ik het altijd maar zelf op moest knappen. Nu laat ik me niks meer welgevallen. Ik ben gehard. Ik raak niet snel meer overstuur.

Behalve als mensen aan de basis van mijn bestaan morrelen. Dan word ik emotioneel. Zoals vanmiddag. Ten overstaande van een overvolle Twitter timeline durft iemand mijn status van journalist in twijfel te trekken.

Ik zou geen echte journalist zijn, maar ‘gewoon iemand met een Mac en een grote bek’. En daar trek ik een grens. Ik schrijf voor Nurks Magazine. Ik ben een journalist en dus beroep ik mij op de persvrijheid, zo veel en zo vaak als ik wil. Ik heb niet voor niks een perskaart.

Ik beraad me op een aangifte wegens smaad.